Buiten gaat door de velden
zingend een zomeravond voorbij,
die mij niet kent.
Ik lig uitgestrekt op mijn bank
naar de grauwe muur te staren.
Langzaam laat de dag zijn golven bedaren
aan het eeuwige strand.
Ga even slapen!
Versterk lichaam en ziel, hoofd en hand!
Tot na een bloedrode nacht
jouw dag begint. Houd vol!
Nacht, stilte.
Ik luister gespannen.
Ik hoor hoe mannen slapeloos liggen te
draaien,
vol verlangen naar vrijheid en vurige
daden.
Vroeg in de ochtend overvalt hen de slaap
en dromen ze van hun vrouw en hun kind,
zacht murmelend als een beekje.
Nacht, stilte.
Hoor je het trillen, scheuren en barsten
tussen de zwijgende muren,
als honderden het vuur van hun harten
ontsteken?
Een dovenkoor, maar mijn oor staat wijd
open:
‘Wij oud of jong, welke taal we ook
spreken,
wij, sterk of zwak, of we slapen of waken,
wij, arm of rijk, we zijn gelijk in ellende.
Wij, weerbarstig of neerslachtig,
onschuldig of crimineel,
we delen het lange funeste alleen zijn.
We zoeken elkaar, schreeuwen het uit.
Broeder, hoor je mij?’
Twaalf schelle slagen van de torenklok
maken mij wakker.
Ze missen de warme tonen om mij
geborgen te voelen.
Geblaf van een nijdige hond in het holst
van de nacht
laat me schrikken.
Ik wil de wenteling zien van de tijden,
als aan de donkere hemel lichtsignalen
verschijnen,
nieuw gegoten klokken eindeloos beieren
boven de landen.
Het eerste ochtendlicht
komt door het vensterraam gekropen,
bleek en grauw.
Een zuchtje wind streelt zomers lauw mijn
voorhoofd.
Buiten trekt door de velden
jubelend een zomermorgen voorbij,
nog zonder mij.
Broeder, we houden vol
tot na de lange nacht
onze dag begint.
—
Dietrich Bonhoeffer,
fragmenten, juni 1944
Lees hier verder over symboliek en werkwijze